Veel mensen vinden het lastig om de juiste leestekens op de juiste plekken in een tekst te gebruiken. Daarom heb ik hier een overzichtje gemaakt van een aantal van de meest voorkomende leestekens en wanneer je ze moet gebruiken.
1. De puntkomma

Twee hoofdzinnen verbinden
De puntkomma zit eigenlijk tussen de punt en de komma in (vandaar ook de naam). Het sluit een mededeling af, maar geeft ook aan dat er een sterk verband is met de volgende mededeling. Het is dus minder definitief dan een punt, maar wel sterker dan een komma.
Bijvoorbeeld: Ik ben wat later; er staat een enorme file.
Opsomming
De puntkomma wordt ook gebruikt in opsommingen als je een komma in een van je opsommingen hebt zitten. Dit is omdat het sterker is dan een komma en dus de opsomming een niveau hoger maakt.
Bijvoorbeeld: Mijn hobby’s zijn: koekjes eten; spelen met snoezel, roxie en tappie; muziek luisteren en films kijken.
2. De dubbele punt

Opsomming
Je gebruikt een dubbele punt voordat je een opsomming geeft.
Bijvoorbeeld: Mijn hobby’s zijn: koekjes eten, spelen met mijn huisdieren en muziek luisteren.
Citaat
Je gebruikt een dubbele punt ook voordat je een citaat geeft.
Bijvoorbeeld: Sara zei: “Ik leer graag nieuwe talen.”
Uitleg
Je gebruikt een dubbele punt ook als je uitleg geeft. In dat geval staat hetgene wat je uitlegt voor de dubbele punt en de uitleg erachter.
Bijvoorbeeld: Ik kom later: ik sta in de file.
3. Het beletselteken

Het beletselteken is qua naam de minst bekende, maar iedereen kent het teken wel: de drie puntjes. Het beletselteken geeft aan dat er een stuk tekst is weggelaten.
Pauze
Een beletselteken kan een pauze of onderbreking markeren.
Bijvoorbeeld: Ik houd van alle dieren: honden, katten, konijnen, vissen …
Onafgemaakte zin
Je gebruikt een beletselteken als een zin niet afgemaakt wordt, bijvoorbeeld wanneer de spreker midden in een zin onderbroken wordt.
Bijvoorbeeld: ‘Heb je …’ ‘shush! De baby slaapt.’
Weggelaten tekst uit citaat
Een beletselteken wordt ook gebruikt als je stukken uit een citaat weglaat.
Bijvoorbeeld: Mijn moeder zei vanochtend: “Ik wil dat je (…) je kamer opruimt (…).”
4. Het vraagteken

Het vraagteken is natuurlijk een heel bekend leesteken. We weten allemaal wel waar het voor staat: je stelt namelijk een vraag. Toch zie ik nog vaak genoeg dat mensen vergeten een vraagteken neer te zetten, dus blijf altijd goed opletten als je schrijft.
Bijvoorbeeld: Wil jij graag beter Engels leren?
5. Het uitroepteken

Het uitroepteken is weer zo’n bekend leesteken, maar eentje die vaak te weinig gebruikt wordt. Zeker in verhalen en andere informele teksten kan een uitroepteken heel handig zijn om je zin meer lading te geven. Voor formele teksten is een uitroepen teken niet echt geschikt.
Emotie
Je gebruikt een uitroepteken als de zin met veel emotie uitgesproken wordt. Bijvoorbeeld als de spreker erg verbaasd, boos of blij is.
Bijvoorbeeld: “Ik ben bijna jarig!”
Roepen
Je gebruikt een uitroepteken ook als iets geroepen wordt.
Bijvoorbeeld: “Het eten is klaar!”
Gebiedende wijs
Je gebruikt een uitroepteken ook als je een zin in de gebiedende wijs schrijft.
Bijvoorbeeld: “Doe je best!”
6. De komma

De komma lijkt een heel simpel leesteken, maar er zijn enorm veel situaties waarin een komma gebruikt moet worden.
Opsomming
De komma wordt over het algemeen gebruikt in opsommingen.
Bijvoorbeeld: Mijn hobby’s zijn: koekjes eten, spelen met mijn huisdieren, muziek luisteren en films kijken.
Bijstelling
De komma gebruik je ook voor en na een bijstelling. Dat is een bepaling die na een zelfstandig naamwoord komt, maar het voegt niet zo veel toe aan de inhoud van de zin.
Bijvoorbeeld: Snoezel, mijn konijn, graaft graag in de tuin.
Uitbreidende bijzin
De gebruikt de komma ook voor en na een uitbreidende bijzin. Dat is een bijzin die extra informatie toevoegt, deze informatie is soms weg te laten.
Bijvoorbeeld: Mijn konijn, dat nog heel erg jong is, graaft graag in de tuin.
Tussen persoonsvormen
Als je in een zin twee persoonsvormen achter elkaar hebt, gebruik je een komma om deze te scheiden. Zoals ik in de vorige zin gedaan heb.
Bijvoorbeeld: Als ik naar school ga, fiets ik altijd met mijn vrienden.
Voor bepaalde voegwoorden
Je gebruikt altijd een komma voor de voegwoorden:
- maar,
- omdat,
- hoewel,
- zodat,
- indien,
- opdat,
- aangezien,
- terwijl
Bijvoorbeeld: Ik houd van katten, maar ook van konijnen.
7. De punt

De makkelijkste en meest gebruikte van alle leestekens is de punt. Je gebruikt de punt aan het eind van een mededelende zin en bij afkortingen.
Bijvoorbeeld: Ik wil z.s.m. naar huis.
Samenvatting
